Nieuws
11 minuten leestijd
Nakoming en crediteurakkoord in tijden van corona
-
Bart Zandbergen
- advocaat | partner
-
Marc van Rijswijk
- advocaat | partner
1. INLEIDING
De coronacrisis heeft grote impact op de economie en ondernemingen. Werkzaamheden moeten worden gestagneerd, afnemers schorten hun betalingen op en omzet valt weg. Dit leidt ertoe dat, ondanks diverse ondersteunende overheidsmaatregelen, een groot aantal ondernemingen kampt met liquiditeitsproblemen.
In dit memo wordt uitgewerkt in hoeverre overeenkomsten moeten worden nagekomen en op welke wijze ondernemingen hun verplichtingen kunnen herstructureren door middel van een (gedwongen) crediteurenakkoord. De volgende onderwerpen komen aan bod:
(i) Nakoming overeenkomsten (Hoofdstuk 2);
(ii) Het crediteurenakkoord (Hoofdstuk 3);
(iii) Het gedwongen crediteurenakkoord onder het huidige recht (Hoofdstuk 4); en
(iv) Het gedwongen crediteurenakkoord onder het toekomstige recht (Hoofdstuk 5).
2. NAKOMING OVEREENKOMSTEN
In tijden van deze coronacrisis is het voor zowel de leverancier van een product of dienst als voor de afnemer van belang om te weten in hoeverre de overeenkomst nog moet worden nagekomen. Hoofdregel is dat gemaakte afspraken blijven gelden en moeten worden nagekomen, maar hierop zijn enkele uitzonderingen mogelijk, te weten (i) overmacht, (ii) onvoorziene omstandigheden en (iii) redelijkheid en billijkheid.
Allereerst dient te worden nagegaan of de overeenkomst een bepaling omvat inzake overmacht of onvoorziene omstandigheden (dergelijke clausules worden veelal aangeduid met force majeure, material adverse change, hardship of frustration). Als de overeenkomst naar Nederlands recht is (hetgeen kort gezegd het geval is indien dit is overeengekomen of indien geen rechtskeuze is gemaakt, maar de woonplaats van de consument, de locatie van de onroerende zaak of anders de gewone verblijfplaats van de verkoper, dienstverlener of distributeur in Nederland is gelegen), dient deze clausule te worden uitgelegd op basis van de Haviltex-maatstaf, ofwel op basis van de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op basis van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Dit kan mede afhangen van de maatschappelijke kring waartoe partijen behoren en welke rechtskennis van hen mag worden verwacht. Als over de overeenkomst niet is onderhandeld (zoals bijvoorbeeld bij algemene voorwaarden veelal het geval is of bij het aangaan van een reeds vaststaand contract), zal deze bepaling meer letterlijk dienen te worden geïnterpreteerd. Uit de interpretatie van de bepaling dient te worden afgeleid of inderdaad in het onderhavige geval een beroep op overmacht of onvoorziene omstandigheden mogelijk is en wat de gevolgen daarvan zijn, zoals de mogelijkheid tot gehele of gedeeltelijke ontbinding, wijziging of opschorting en de verplichting tot schadevergoeding of tot heronderhandeling.
Indien er geen overeenkomst is gesloten of indien de overeenkomst geen specifieke bepalingen bevat omtrent overmacht dan wel onvoorziene omstandigheden, dient men terug te vallen op de wettelijke bepalingen omtrent overmacht en onvoorziene omstandigheden. De wettelijke drempel voor een beroep op overmacht dan wel onvoorziene omstandigheden is echter hoog.
2.1. Een beroep op overmacht
Om een succesvol beroep op overmacht te kunnen doen, zal kort gezegd aan de volgende vereisten moeten worden voldaan:
(i) er moet sprake zijn van een gerechtvaardigde tekortkoming die niet aan de schuldenaar (diegene die moet nakomen) kan worden toegerekend, oftewel: van een verhindering van de nakoming die een beroep op overmacht rechtvaardigt, is slechts sprake indien de schuldenaar niet aansprakelijk is voor de oorzaak daarvan. De (gerechtvaardigde) tekortkoming zal in de regel meestal bestaan uit een verhindering c.q. een onmogelijkheid om de overeenkomst nog na te kunnen komen. Daarbij is een verhindering van nakoming niet alleen aanwezig, wanneer de nakoming voor eenieder volstrekt onmogelijk is, maar ook wanneer de nakoming voor de desbetreffende schuldenaar onmogelijk of praktisch te bezwaarlijk is geworden. Bedrijven en instellingen die op grond van een overheidsmaatregel zijn gesloten, zoals universiteiten en horeca, kunnen eenvoudigweg hun verplichting tot het leveren van een dienst niet nakomen (maar als er alternatieven zijn, zoals online oplossingen, dient in principe alsnog op deze alternatieve wijze te worden nagekomen, tenzij dit voor de betreffende prestant praktisch te bezwaarlijk is). Iets anders ligt het voor andere bedrijven en instellingen die, om op zich valide redenen, besluiten hun product of dienst niet te leveren. In principe kunnen zij wel leveren, al is dat wellicht lastiger uitvoerbaar. Ook het niet kunnen leveren wegens problemen bij de leverancier van de prestant, leidt pas tot overmacht als het bijvoorbeeld onmogelijk of praktisch te bezwaarlijk is om tijdig over te stappen op een andere leverancier; en
(ii) de belemmering om nog te kunnen nakomen moet de prestatie zelf betreffen. Van overmacht wordt niet gesproken, indien door een later ingetreden verandering van de omstandigheden, bijvoorbeeld ten gevolge van prijsstijging, het aanvankelijk bestaande evenwicht tussen de wederzijdse prestaties wordt verbroken. De prestatie zelf - bijvoorbeeld de levering van een verkochte zaak - wordt dan immers niet belemmerd. Wel kan dit verstoorde evenwicht van belang zijn voor een beroep op onvoorziene omstandigheden of redelijkheid en billijkheid (zie hierna). De wederpartij van de prestant heeft veelal enkel de verplichting tot betaling. Betaling is in principe steeds mogelijk (behalve bij bijvoorbeeld internationale deviezenrestricties), zodat de afnemer geen beroep op overmacht kan doen. In geval van liquiditeitsproblemen bij de afnemer, kan deze geen beroep doen op overmacht, maar is wellicht een crediteurenakkoord wel mogelijk (zie hierna).
Het gevolg van een succesvol beroep op overmacht is dat in dat geval geen recht op schadevergoeding wegens een tekortkoming in de nakoming bestaat en er ook geen mogelijkheid is om nakoming van het contract te vorderen, gezien het feit dat dit (praktisch) onmogelijk is geworden. Wel kan iedere partij de overeenkomst ontbinden. Bij een geschil hierover zal de rechter dienen te beoordelen of in dat geval sprake is van de uitzondering dat de tekortkoming gezien haar bijzondere aard de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Verder kan de wederpartij haar eigen verplichtingen opschorten voor zover de tekortkoming van de prestant dit rechtvaardigt.
Al met al zal een beroep op overmacht veelal niet snel slagen. In hoeverre de wederpartij met succes kan ontbinden of opschorten, hangt af van de omstandigheden van het geval, maar gezien de huidige bijzondere omstandigheden wordt ontbinding of opschorting mogelijk minder snel toegestaan. Wederzijdse afhankelijkheid als ook het gedrag van partijen spelen immers mede een rol. Indien corona de oorzaak van de tekortkoming is, zal een rechter waarschijnlijk eerder verwachten dat de wederpartij redelijkerwijs probeert mee te werken aan een oplossing (in de zin van instemming met wijzigingen in aard en moment van levering) dan dat deze een ingebrekestelling stuurt, rente en boetes opeist of op andere wijze onvoldoende oog heeft voor de problemen en belangen van de prestant.
2.2. Een beroep op onvoorziene omstandigheden
Een succesvol beroep op onvoorziene omstandigheden geeft de schuldenaar de bevoegdheid om wijziging of ontbinding van de overeenkomst te verlangen, indien de nakoming van de overeenkomst voor hem door onvoorziene omstandigheden uiterst bezwaarlijk is geworden. Om een beroep op onvoorziene omstandigheden te kunnen laten slagen, zal aan de volgende vereisten moeten worden voldaan:
(i) er doen zich na het sluiten van de overeenkomst omstandigheden voor, die niet in de overeenkomst zijn meegewogen of voorzien. Het betreft dus een omstandigheid waar partijen geen rekening mee hebben gehouden. In de parlementaire geschiedenis is bijvoorbeeld een natuurramp als een onvoorziene omstandigheid beschouwd. Het feit dat bekend is dat zich af en toe een natuurramp voordoet, betekent nog niet dat dit geen onvoorziene omstandigheid kan opleveren in het geval zich een natuurramp daadwerkelijk voordoet. Ook het feit dat bekend is dat af en toe een epidemie ontstaat, maakt nog niet dat een beroep op onvoorziene omstandigheden dus niet mogelijk is. Het criterium is of partijen de omstandigheid hebben voorzien toen zij de overeenkomst sloten; en
(ii) de ongewijzigde nakoming van het contract is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar geworden. Bijvoorbeeld indien er zonder contracts- aanpassing sprake is van zodanige verstoring van de waardeverhouding dat van een verdisconteerd risico niet meer kan worden gesproken. Dat laatste kan bijvoorbeeld het geval zijn als een partij door de onvoorziene omstandigheid bij een gelijkblijvend contract in grote financiële en/of bedrijfseconomische problemen zou komen te verkeren. Een andere variant betreft de situatie dat een overeenkomst haar zin heeft verloren doordat het doel dat partijen ermee hadden, bereikt is of onbereikbaar is geworden. Zo zal een machinefabriek haar inkoopcontract met de leverancier van onderdelen kunnen laten wijzigen als het wegens een voor partijen tijdens het aangaan van de overeenkomst onbekende uitvinding niet meer lonend is om producten op de markt te brengen. Een derde variant is als het uitermate bezwaarlijk is om de overeenkomst na te komen. Deze variant grenst aan overmacht, maar biedt de mogelijkheid tot gedeeltelijke aanpassing van de overeenkomst terwijl een beroep op overmacht een alles-of- niets karakter heeft.
Wordt een beroep op onvoorziene omstandigheden echter gehonoreerd, dan zal een overeenkomst kunnen worden ontbonden dan wel gewijzigd. De rechter heeft hierbij grote vrijheid en kan onder meer oordelen tot tijdelijke eenzijdige of wederzijdse opschorting, tot toekenning van terugwerkende kracht en tot het verbinden van nadere voorwaarden aan de overeenkomst, waaronder (al dan niet tijdelijke) wijzigingen in de te verrichten prestaties en te betalen vergoedingen. Reeds om deze reden is het raadzaam voor partijen om zelf in overleg te treden, aangezien zij dan meer invloed hebben op de inhoud van de gewijzigde overeenkomst dan wanneer de rechter deze vaststelt.
Uitgangspunt voor een wijziging van de overeenkomst is in principe dat een overeengekomen risicoverdeling in stand dient te blijven, nu partijen aldus zijn overeengekomen. Verder dient rekening te worden gehouden met voordelen die een partij geniet als gevolg van de coronacrisis, zoals overheidsbijdragen en kostenreducties. In de rechtswetenschap wordt soms gepleit voor een 50/50-verdeling (behoudens uitzonderingen wegens overeengekomen risicoverdeling of genoten voordelen) van de schade of het gebrek aangezien geen van de partijen blaam treft van de coronacrisis. Dat lijkt ons niet geheel juist althans geen panacee, nu de voorbeelden waarop deze gelijke verdeling is gebaseerd, zien op (steeds buiten toedoen van enige partij) een taxatiefout van de door partijen aangestelde deskundige, een gebrek in de levering van de ene partij aan de andere of de onbekende uitwerking van een reeds bekend voornemen tot wijziging in regelgeving. Bovendien is het lastig om bijvoorbeeld extreme vraaguitval door het coronavirus of een dreigend faillissement als gevolg daarvan te vertalen in een wijziging van de overeenkomst met leveranciers van de in haar continuïteit bedreigde onderneming. Het omzetprobleem kan veelal immers niet exact worden toegerekend aan een specifieke leverancier. Daarnaast zouden aandeelhouders, schuldeisers en andere leveranciers kunnen profiteren van de voor de betreffende leverancier ongunstige contractsaanpassing. Het lijkt ons meer voor de hand liggen dat van geval tot geval moet worden beoordeeld of inderdaad aan de hoge drempel is voldaan en dat in die uitzonderlijke gevallen niet standaard 50/50 het nadeel wordt verdeeld, maar enkel het onaanvaardbare deel wordt gewijzigd. Zo zullen eenmalige overeenkomsten of reeds geplaatste orders doorgaans waarschijnlijk minder snel worden gewijzigd (tenzij dit voor verkoper niet bezwaarlijk is) en zullen bij duurovereenkomsten tijdelijke wijzigingen mogelijk kunnen zijn op grond van termijnen voor opzegging of volume- of prijsaanpassingen of op grond van termijnen waarbinnen een leverancier zelf haar eigen inkoop kan reduceren. In geval van commerciële huurovereenkomsten zal dit doorgaans lastiger zijn, al lijkt een tijdelijke wijziging wel mogelijk in geval de huurder op grond van overheidsmaatregelen tijdelijk dient te sluiten.
Het artikel inzake onvoorziene omstandigheden wordt veelal gezien als een specifieke variant van de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid, op grond waarvan een tussen partijen als gevolg van de overeenkomst geldende regel niet van toepassing is voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De rechter kan dus ook oordelen om een overeengekomen regel niet van toepassing te verklaren. Maar er is ook sprake van een wisselwerking, omdat de rechter kan oordelen dat er geen grond is voor het niet van toepassing verklaren juist omdat geen wijziging of ontbinding is gevorderd. Bovendien laat het artikel inzake onvoorziene omstandigheden onverlet dat onder omstandigheden de overeenkomst kan worden opgezegd, zowel als hierover niets bepaald is (in welk geval een normale drempel geldt) als ook als wel is bepaald dat dit niet of niet tussentijds mogelijk is (in welke geval een hoge drempel geldt).
Concluderend kan gesteld worden dat uitgangspunt is dat overeenkomsten moeten worden nagekomen en dat slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden hiervan kan worden afgeweken door middel van ontbinding, opschorting, wijziging of opzegging. Wanneer aan deze voorwaarden is voldaan en wat exact het gevolg hiervan is, verschilt echter van geval tot geval.
3. HET CREDITEURENAKKOORD
Indien een schuldenaar (al dan niet vanwege de huidige coronacrisis) in financieel zwaar weer komt te verkeren, kan de schuldenaar ervoor opteren zijn schuldeisers een zogenoemd crediteurenakkoord aan te bieden. Een crediteurenakkoord is in feite een overeenkomst die aan de schuldeisers van de schuldenaar wordt voorgelegd, waarin de schuldenaar aanbiedt tegen finale kwijting een deel van de vordering van de schuldeisers te voldoen. De achtergrond hiervoor is dat bij een faillissement van de schuldenaar de schuldeiser doorgaans slechts een fractie of soms vrijwel niets van zijn vordering zal ontvangen. Het motief van de schuldenaar zal veelal zijn gelegen in het afwenden van een faillissement en daarmee in het voortzetten van zijn onderneming.
Een crediteurenakkoord kan verschillende vormen aannemen. Doorgaans wordt in een crediteurenakkoord simpelweg overeengekomen dat de schuldenaar een percentage van de desbetreffende vordering zal voldoen, maar ook andere varianten komen voor. Zo is het bijvoorbeeld ook mogelijk dat een vordering wordt omgezet in een aandelenbelang (een zogeheten debt-to-equity swap) of een lening.
Uitgangspunt is dat een crediteurenakkoord slechts bindend is jegens degenen die met het akkoord instemmen.
4. HET GEDWONGEN CREDITEURENAKKOORD ONDER HET HUIDIGE RECHT
Uit het uitgangspunt van het crediteurenakkoord vloeit voort dat een schuldeiser in beginsel kan kiezen of hij het crediteurenakkoord accepteert of weigert. Dit kan tot gevolg hebben dat als een of meer schuldeisers het akkoord weigeren, het faillissement van de onderneming alsnog moet worden aangevraagd. Slechts onder zeer bijzondere omstandigheden kunnen schuldeisers die niet willen instemmen met het crediteurenakkoord worden gedwongen om toch aan het akkoord mee te werken. Van zulke bijzondere omstandigheden is sprake wanneer de schuldeiser in redelijkheid de aanvaarding van het aanbod van de schuldenaar niet had kunnen weigeren. De schuldeiser maakt misbruik van zijn bevoegdheid door het aanbod toch te weigeren. Doorgaans is hier pas sprake van als slechts één relatief kleine schuldeiser niet instemt met het akkoord, als gevolg waarvan het gehele akkoord niet zal slagen en een faillissement alsnog onafwendbaar is.
Onder de huidige wetgeving kan het crediteurenakkoord ook gerechtelijk worden afgedwongen in een insolventieprocedure. De in staat van faillissement of surseance van betaling verkerende schuldenaar biedt in dat geval het akkoord aan. De schuldeisers zijn tot een dergelijk aanbod niet bevoegd. Vervolgens wordt over het akkoord gestemd tijdens een verificatievergadering, die wordt gehouden bij de rechtbank. Alleen de concurrente schuldeisers brengen een stem uit. Als ten minste de helft van de aanwezige concurrente schuldeisers vóór het akkoord stemt en als deze schuldeisers tenminste de helft van de totale schuldenlast vertegenwoordigen, wordt het akkoord aangenomen. Vervolgens bekrachtigt de rechtbank het akkoord (homologatie). Na deze homologatie is het gedwongen crediteurenakkoord voor alle concurrente schuldeisers bindend. Anders dan bij het buitengerechtelijke crediteurenakkoord, zijn dus ook de concurrente schuldeisers die tegen het akkoord hebben gestemd aan het crediteurenakkoord gebonden. Schuldeisers met voorrang, zoals crediteuren met zekerheidsrechten en de Belastingdienst, zijn niet aan het gedwongen crediteurenakkoord gebonden. Laatstgenoemden kunnen echter wel afstand doen van hun voorrangspositie of vrijwillig medewerking verlenen aan het crediteurenakkoord.
Een gerechtelijk crediteurenakkoord is als gezegd enkel mogelijk in geval van surseance van betaling of faillissement. Bij surseance van betaling wordt aan de schuldenaar tijdelijk uitstel van betaling verleend jegens de concurrente schuldeisers. Het uitstel heeft ten doel om de onderneming te reorganiseren, zodat (een aantal onderdelen van) de onderneming met behulp van het gedwongen crediteurenakkoord uiteindelijk kan worden voortgezet. Helaas leidt een surseance van betaling in veruit de meeste gevallen alsnog tot een faillissement.
Anders dan bij een surseance van betaling, is een faillissement erop gericht om de activa van de onderneming te liquideren, zodat de schuldeisers uit die opbrengst zoveel mogelijk kunnen worden voldaan. De schuldenaar dan wel de schuldeiser kunnen het faillissement aanvragen wanneer de schuldenaar in de situatie verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen. De schuldenaar moet minstens twee schuldeisers hebben, waarvan tenminste één schuldeiser een opeisbare vordering heeft die niet is betaald. Met het faillissement kan een doorstart van de onderneming worden beoogd. Door het faillissement daalt een onderneming echter vaak in waarde.
Geconcludeerd moet worden dat onder de huidige wetgeving is vereist dat de schuldenaar zich reeds in de liquidatieprocedure moet bevinden, wil hij aanspraak maken op de mogelijkheid tot een gedwongen crediteurenakkoord. Gezien de huidige pandemie en de ernstige gevolgen voor de liquiditeitspositie van ondernemingen, valt het zeer te betwijfelen of het gedwongen crediteurenakkoord in een dermate laat stadium nog kan leiden tot het voortzetten van de onderneming.
5. HET GEDWONGEN CREDITEURENAKKOORD ONDER HET TOEKOMSTIGE RECHT
Het Wetsvoorstel Homologatie Onderhands Akkoord (WHOA) zou daar verandering in moeten brengen. Het beoogt een regeling tot stand te brengen waarmee het crediteurenakkoord ook buiten faillissement kan worden teweeggebracht. Hoewel het wetsvoorstel reeds afgelopen zomer bij de Tweede Kamer werd ingediend, werd recent bekend dat de versnelde invoering er mogelijk voor gaat zorgen de WHOA nog deze zomer inwerking treedt.
De regeling is zowel voor ondernemingen bedoeld die ondanks betalingsproblemen nog levensvatbaar zijn als voor ondernemingen waarvan het faillissement onvermijdelijk is. Een preventieve herstructurering zou een mogelijk faillissement van een levensvatbare onderneming kunnen afwenden. Is een faillissement niet meer te voorkomen, dan kan er (alsnog buiten faillissement) gecontroleerd worden geliquideerd, met als voordeel dat dit tot een beter resultaat kan leiden dan een afwikkeling in een faillissement.
Onder de WHOA kan zowel de schuldenaar als iedere schuldeiser of aandeelhouder de rechter verzoeken een herstructureringsdeskundige te benoemen, welke vervolgens een akkoord kan voorbereiden en aan de schuldeisers en aandeelhouders kan voorleggen. Als de schuldenaar een MKB-bedrijf is (minder dan 250 werkzame personen en een omzet in het voorgaande boekjaar van maximaal EUR 50 mln. of een balanstotaal van maximaal EUR 43 mln.), is voor het ter stemming brengen van dit akkoord wel de instemming van de schuldenaar nodig.
Schuldeisers en aandeelhouders worden daarbij in verschillende klassen ingedeeld als zij in geval van vereffening in faillissement verschillende rechten zouden hebben. Als tenminste één klasse van schuldeisers die in geval van faillissement geheel of gedeeltelijk zouden zijn voldaan met het akkoord instemt (met een 2/3e meerderheid van het totale bedrag aan vorderingen van schuldeisers binnen die klasse), kan de schuldenaar of de herstructureringsdeskundige de rechtbank verzoeken om homologatie van het akkoord. Ook hier is instemming van de schuldenaar nodig als deze een MKB-bedrijf is. De rechter wijst het verzoek toe, tenzij zich afwijzingsgronden (zoals bedoeld in art. 384 lid 2 WHOA) voordoen. Op verzoek van een of meer schuldeisers of aandeelhouders die tegen het akkoord hebben gestemd, kan de rechter het homologatieverzoek afwijzen als summierlijk blijkt dat deze schuldeisers of aandeelhouders op basis van het akkoord slechter af zijn dan in geval van een faillissement. Daarnaast moet de waarde in de onderneming die met het akkoord wordt gerealiseerd conform de wettelijke rangorde die voor schuldeisers geldt worden verdeeld, tenzij de schuldeisers met een ander voorstel instemmen. Geen instemming van de algemene vergadering is nodig voor het aanbieden van een akkoord en het indienen van een verzoek tot homologatie. Bovendien mogen aandeelhouders het bestuur niet op onredelijke wijze belemmeren instemming te verlenen met het akkoord. Hoger beroep en cassatie zijn niet mogelijk.
De WHOA heeft, in navolging van Anglo-Amerikaanse landen, een economische benadering en regelt dat schuldeisers die in the money zijn niet worden gedwarsboomd door schuldeisers en aandeelhouders die out of the money zijn. Een zeer gewenste verbetering.
6. CONCLUSIE
Kort en goed, komt aan een onderneming een aantal mogelijkheden toe waarmee nadelige financiële gevolgen – als gevolg van bijvoorbeeld de huidige pandemie – kunnen worden ingedamd. In dit memo werd echter duidelijk dat er een hoge drempel geldt voor het laten slagen van een beroep op overmacht of onvoorziene omstandigheden. Daarnaast is een crediteurenakkoord mogelijk maar het nadeel hiervan is dat in principe reeds één enkele schuldeiser het crediteurenakkoord kan laten mislukken. Verder is onder de huidige wetgeving een gedwongen crediteurenakkoord pas mogelijk in geval van faillissement of surseance van betaling, waardoor het maar zeer de vraag is of een onderneming daarna nog kan worden voortgezet. Idealiter treedt de WHOA deze zomer in werking, waardoor reeds in een vroeg stadium schulden kunnen worden geherstructureerd en de onderneming kan worden voortgezet.
7. TEN SLOTTE
Het team van Stonewater in Amsterdam heeft uitgebreide ervaring met het adviseren over nakoming en herstructurering. Voor nadere informatie kunt u contact opnemen met Bart Zandbergen of Marc van Rijswijk via +31 20 20 90 800 of via bzandbergen@stonewater.nl of mvanrijswijk@stonewater.nl.
*****